TOEAN STAMMESHAUS 
gevangen door Atjeh, 1903-1930 
Museum Bronbeek, 2019

De wisselexposities van Museum Bronbeek vinden plaats in de gangen van het Koninklijk Tehuis voor Oud-Militairen. Dat levert voor de ontwerper aparte omstandigheden en randvoorwaarden op. Zo grenzen de eetzaal en de mess voor de veteranen (zie foto hierboven) aan de gang die bovendien een verkeersroute, al dan niet met scootmobiel of rollator, voor de bewoners is. Daardoor is Bronbeek wel een plek waar geschiedenis zichtbaar en voelbaar is.

De tentoonstelling Toean Stammeshaus; Gevangen door Atjeh (1903-1931) is een productie van Museum Bronbeek en is gebaseerd op het onderzoek en het boek Toean Stammeshaus; leven en werken in koloniaal Atjeh van John Klein Nagelvoort.

Anton Stolwijk over de Atjeh oorlog (AV-productie: Karó Kil)

Frits Stammeshaus vertelt over zijn vader ‘Toean Stammeshaus’  (AV-productie: Karó Kil)

Atjeh 1903: na dertig jaar strijd komt er een wending in de alsmaar durende Atjehoorlog. De belangrijkste verzetsleiders onderwerpen zich aan het Nederlands gezag. Luitenant-generaal J.B. van Heutsz en zijn adviseur, de Nederlandse arabist en islamoloog C. Snouck Hurgronje, hebben duidelijk voor een harder beleid gekozen. Door gerichte aanvallen, en de Atjehers vervolgens den voet op den nek te zetten, is de Atjehoorlog in de laatste fase beland.

Friedrich Wilhelm (Willem) Stammeshaus (1881-1957), geboren op Sumatra maar in Nederland opgegroeid, vertrekt na zijn vaders dood als sergeant naar Indië. Vader was een Duitse militair, Willems moeder een Peranakan-Chinese, afkomstig uit Java. Hun zoon vertegenwoordigt de gemengde Indische samenleving dus in zijn genen.

Willem Stammeshaus aanschouwt de gruwelen van de oorlog, maar raakt tegelijk gefascineerd door het land en zijn bewoners. Daarom zet hij een carrièrestap: van militair wordt hij bestuursambtenaar. Daarmee bevat zijn loopbaan, net als zijn afkomst, twee componenten die het koloniale bestel kenmerken.

Vanaf zijn aankomst op Noord-Sumatra begint Willem met het verzamelen van etnografica, en hij leert de taal en de gebruiken van de Atjehers. Door zijn kennis weet hij zich op te werken tot controleur. Maar hij wil meer. Hij is op zoek naar erkenning, een zoektocht van bijna dertig jaar in zijn geboorteland.

OPDRACHT VAN VADER

‘Je moet het leven ernstig opvatten, dan komt het terecht. Je bent nog jong en als je in Indië komt, wat nog het beste voor je zal zijn, dan zal je vele mensen ontmoeten die mij goed kennen. Geef mij een hand en een zoen. Reis in Gods naam.’

Wageningen,
zondag 14 december 1902

MOEDER TERUGGEVONDEN

‘Je was 18 maanden oud 
toen ik terugging naar 
Koeta Radja, vanaf die tijd 
heb ik je niet meer gezien. Ik heb van jouw vader 
2 sarongs en je geboortemutsje gekregen. Kijk, ik heb deze 
nog steeds. Ook kreeg ik van 
je vader een gouden slangenring met diamantjes.’

Koeta Radja,
Zaterdag 7 maart 1908